Leon ter Beek vertelt ons een boeiend verhaal over twee schaaktoernooien onder oorlogsdreiging, het sterk bezette toernooi in Mannheim van 1914 en de schaakolympiade van Buenos Aires in 1939. Uit het toernooi van Mannheim vist hij ook nog eens een schaakprobleem op. |
7 januari 2021: Leon koppelt een schaakopdracht aan een gekruide vertelling over twee ‘oorlogstoernooien’:
Afgebroken toernooien en lockdowns
Door LtB
Op maandag 16 maart 2020, al bijna een jaar geleden (!), begon in het Russische Jekaterinburg het Kandidatentoernooi waarin gestreden zou worden om het recht om wereldkampioen Carlsen uit te dagen. Het toernooi kwam slechts halverwege. Op donderdag 26 maart 2020 werd het toernooi stopgezet na 7 van de 14 ronden. Aan de leiding gingen de Fransman Vachier-Lagrave en de Rus Nepomniasjtsji met 4½ uit 7, een vol punt voor vier andere spelers onder wie onze landgenoot Giri.
Zoals we allemaal weten ging vervolgens de schaakwereld helemaal ’op slot’. De tweede helft van het kandidatentoernooi moet nog steeds gespeeld worden en staat voor maart op het programma. Ook andere toernooien gingen niet door of werden uitgesteld, op een enkel toernooi na. Voor het overige moesten we het doen met toernooien die op internet werden georganiseerd, meestal met beperkte bedenktijd. Persoonlijk vind ik daar niet veel aan, ik kijk liever naar partijen waarin de spelers gewoon de tijd hebben om over hun zetten na te denken.
Buenos Aires 1939
Het stopzetten van het kandidatentoernooi is natuurlijk een uitzonderlijke gebeurtenis in de schaakwereld, maar er hebben zich in de loop van de geschiedenis wel degelijk vergelijkbare situaties voorgedaan. Een bekend voorbeeld is de Olympiade van 1939 die in Buenos Aires werd gehouden. Ik citeer Alexander Münninghoff uit zijn boek Max Euwe, biografie van een wereldkampioen:
´In diezelfde nazomerdagen was de Argentijnse hoofdstad Buenos Aires het schouwspel voor de achtste schaakolympiade, die tevens het afscheid van de schakers zou worden. Velen waren overigens al afwezig: zowel Amerika als Hongarije (dit laatste land wegens financiële moeilijkheden) lieten verstek gaan, dar tegenover stond dat Duitsland, inmiddels lid van de FIDE geworden, alsook een stel Zuid-Amerikaanse landen en Cuba met niemand minder dan Capablanca in de ploeg, wel meededen. De sfeer in de toernooizaal was doordrenkt van politiek: nog tijdens de voorronden werd het al duidelijk, dat deze olympiade niet de gezellige jaarmarkt van spelers en kiebitzers zou worden die hij tot dusver geweest was.
Ditmaal waren er onder de vele toeschouwers (ondanks alles was dit gebeuren van groot propagandistisch belang voor Argentinië) geen organisatoren van toekomstige toernooien te ontdekken, die met aantekenboekjes in de hand rondliepen, op zoek naar interessante spelers die zij zouden kunnen contracteren. Er zouden namelijk voorlopig geen internationale toernooien meer komen, op de een of andere manier was dat besef al doorgedrongen. Ook van het gezellig samenzijn, waar bijvoorbeeld Aljechin zo op gesteld was, kwam niets terecht. Schakers mogen dan in principe a-politiek zijn, het fanatisme van het thuisfront was toch op vele deelnemers overgeslagen, waardoor er meerdere kampen ontstonden waartussen het contact practisch nihil was.
Het begon al op de laatste dag van de voorronden, toen de captain van het Duitse team de organisatoren verzocht de Tsjechische vlag te vervangen door die van het ’Protektorat’. De Tsjechen zelf protesteerden heftig, en het Duitse verzoek werd dan ook niet ingewilligd. Op 1 september was de eerste finaleronde enkele uren oud, toen het nieuws van de Duitse inval in Polen over de telex binnenkwam. Voor de Engelse ploeg was dit aanleiding om onmiddellijk af te reizen: immers, Engeland was op het moment dat Hitler Polen binnenviel automatisch in oorlog met Duitsland. Hetzelfde gold voor Frankrijk: Aljechin verwierf veler sympathie door dezelfde avond nog voor de Argentijnse radio een oproep tot boycot van de Duitse ploeg te lanceren. Ook van de zoals altijd bloemrijke en krijgshaftige Tartakover, die voor Polen speelde, verscheen een soortgelijke oproep in de Argentijnse pers.
Dat de boycot tenslotte niet doorging lag niet aan de schakerssolidariteit van de deelnemers. Het ’gens una sumus’ was een loze kreet geworden, velen hadden hun aandacht niet meer bij het spel en probeerden vooral contact met eigen huis en haard te krijgen. De meesten waren het desgevraagd ermee eens dat Duitsland van de olympiade moest verdwijnen. Maar de organisatoren, door de Argentijnse regering gewaarschuwd dat hun land politiek neutraal was, beslisten anders. Frankrijk en Polen hoefden niet tegen de Duitsers te spelen als ze dat niet wilden, in dat geval zou het onderlinge resultaat op 2-2 gesteld worden. Een Salomonsoordeel, waar natuurlijk de nodige ontevredenheid over ontstond met als gevolg dat er uiteindelijk zes wedstrijden niet werden gespeeld: behalve Polen en Frankrijk (Aljechin weigerde zelfs zijn secondant van 1937, de voor Duitsland uitkomende Oostenrijker Eliskases, de hand te schudden) wilde ook Palestina niet tegen Duitsland spelen. Tsjechoslovakije moest onder druk van de internationale omstandigheden nolens volens weigeren tegen Polen en Frankrijk aan te treden en Palestina zag tenslotte af van de ontmoeting met Argentinië.
Dat de olympiade onder deze verwarring en onzekerheid toch nog vrij regelmatig tot een eind kwam en dat er niet meer incidenten kwamen, mag wel een wonder heten. Voor de Baltische staten Estland, Letland en Litauen zou het de laatste keer zijn, dat hun vlag werd getoond [althans tot 1992, LtB]. Estland, met Keres aan het eerste bord, werd fraai derde. Het Nederlandse team (achtste plaats), waarin de jonge Van Scheltinga aan het eerste bord was opgevallen door onder andere een hardbevochten remise tegen Aljechin, had nog een belangrijk aandeel in de eerste plaats, die Duitsland tenslotte veroverde: in de laatste ronde hadden de Duitsers tegen de Nederlanders genoeg aan een gelijk spel om de Hamilton Russel Cup binnen te halen, en na drie uur spelen was de vrede ook inderdaad getekend. Voor de Polen, die met Tartakover en Najdorf aan de kopborden schrikbarend sterk waren, werd het een tweede plaats op een half punt achterstand. Men vraagt zich af of zij, zo zij werkelijk tegen Duitsland gespeeld hadden, niet eindoverwinnaar waren geworden. De beker bleef overigens in Argentinië in verband met inscripties waar de Duitsers niet op konden wachten.’
Mannheim 1914
De Olympiade van Buenos Aires is dus, ondanks het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, uitgespeeld. Vijfentwintig jaar eerder had de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog tot gevolg dat een sterk bezet schaaktoernooi daadwerkelijk moest worden afgebroken. Het gaat om het toernooi van Mannheim 1914, dat werd georganiseerd ter gelegenheid van het 19e congres van de Duitse Schaakbond. Dit toernooi werd geopend op zaterdag 18 juli 1914.
Het toernooi was sterk bezet. Van de wereldtoppers ontbraken alleen wereldkampioen Lasker, de Cubaan Capablanca en verder Rubinstein en Teichmann, de beide laatsten op het laatste moment na enkele onduidelijke conflicten en geharrewar met de toernooi-organisatie. Wel van de partij waren wereldtoppers als Aljechin, Tarrasch, Janowski, Spielmann, Marschall, Mieses en Bogoljubow.
Drie weken voor het begin van het toernooi, op 28 juni, waren in de Bosnische hoofdstad Sarajevo de troonsopvolger van Oostenrijk-Hongarije, aartshertog Franz Ferdinand, en zijn vrouw door de Bosnisch-Servische nationalistische opstandeling Gavrilo Princip doodgeschoten in een door de Servische geheime dienst geplande aanslag. Na enkele weken onderhandelingen stelde Oostenrijk-Hongarije op 23 juli een ultimatum aan Servië, dat op 25 juli zou aflopen. Op vrijdag 24 juli, dus tijdens dit ultimatum, werd in Mannheim de vijfde ronde van het toernooi gespeeld. Op het programma stond onder meer de partij Spielmann-Vidmar. In Mannheim speelde men van 9.00 uur ’s ochtends tot 13.00 uur ’s middags, waarna de partij werd afgebroken; van 16.00 uur ’s middags tot 20.00 uur ’s avonds werd de partij vervolgens hervat. Spielmann en Vidmar braken hun partij om 13.00 uur af. Vidmar gaf zijn zet onder couvert af en geeft later het volgende commentaar (mijn vertaling):
’Het middageten genoten wij, toernooideelnemers, in de tuin van het grote gebouw, waarin we woonden en speelden [het gaat om het Ballhaus, LtB], Spielmann en ik zelfs aan dezelfde tafel. Wij waren beiden een beetje moe van de strijd en in een niet al te beste stemming. Zowel Spielmann als ik dachten waarschijnlijk, of we het nu wilden of niet, aan de zware onafgebroken strijd terug, maar we waren beiden absoluut niet van plan ons door analyseren op de voortzetting van de partij, die voor de namiddag op het programma stond, voor te bereiden. Ik geloof dat wij het allebei als onfatsoenlijk beschouwden kunstmatig in onze partij in te grijpen. De middagpauze duurde slechts twee uur, maar wij waren al binnen een uur met het eten klaar. Toen hij zijn mes en zijn vork neerlegde, keek Spielmann mij met een onuitgesproken vraag in zijn ogen aan. Ik begreep hem meteen. ”Wilt u met mij een wandeling maken langs de oever van de Rijn?”, vroeg ik hem. Hij stemde hier meteen mee in. Was het tijdens dit uitstapje, dat ik onder een van de bruggen in Mannheim, oprecht verrast, een groep soldaten zag, die in grijs velduniform, de Stahlhelm op het hoofd, de wacht hielden? Oorlog? Nee, nee! Nog wilden wij beiden niet in deze ontstellende mogelijkheid geloven. We keerden terug naar de toernooizaal, gingen aan onze afgebroken partij zitten en vergaten al snel de soldaten, hun grijze velduniformen en de Stahlhelmen.’
Een dag later liep het ultimatum af. Servië gaf er geen gevolg aan, waarop Oostenrijk-Hongarije op 28 juli aan Servië de oorlog verklaarde.
In het toernooi van Mannheim werd op die dag, dinsdag 28 juli 1914, de zevende ronde gespeeld. Op 29 juli, de dag waarop in Mannheim de achtste ronde werd gespeeld, kondigde Rusland, dat door een verdrag met Servië was verbonden, de mobilisatie af. Het Duitse keizerrijk, dat in een verdrag aan Oostenrijk-Hongarije was gelieerd, stelde daarop aan de Russen een ultimatum waarin het eiste dat de Russische mobilisering ongedaan werd gemaakt. Dit ultimatum liep af op zaterdag 1 augustus 1914, de dag van de elfde ronde in Mannheim. Toen de Russen geen gevolg gaven aan het ultimatum, verklaarde Duitsland om 16.00 uur die dag de oorlog aan Rusland. Op hetzelfde tijdstip kondigde Frankrijk, dat door een verdrag aan Rusland was verbonden, de mobilisatie af.
De Duitse mobilisatie had directe gevolgen voor het toernooi in Mannheim. Zo moest de toernooidirecteur direct het toernooi verlaten om zich bij zijn militaire eenheid te melden. Er kon geen sprake meer van zijn het toernooi verder te spelen. Na afloop van de partijen kwamen de deelnemers en de organisatoren voor spoedoverleg bij elkaar. Tarrasch stelde voor het toernooi te verplaatsen naar Zwitserland of om de resterende partijen uit te stellen tot een jaar later, maar deze voorstellen werden niet aangenomen. De deelnemers kregen niet het gehele prijzengeld uitgekeerd maar wel een vergoeding. De stand bij het afbreken van het toernooi, dus na 11 van de geplande 17 ronden, was als volgt: Aljechin 9½ punt, Vidmar 8½ punt en Spielmann 8 punten, waarna de rest van het deelnemersveld op minstens één punt afstand volgde.
Na het afbreken van het toernooi werden de Russische deelnemers geïnterneerd. In het boek over het toernooi dat Werner Lauterbach, die zelf uit Mannheim afkomstig was, in 1964 samenstelde, citeert hij Aljechin die vertelde hoe het hem en Bogoljubow verging (mijn vertaling):
´… als niet het onvoorziene was gebeurd en wij (samen met negen andere Russische schakers), in plaats van het toernooi vreedzaam af te sluiten, aan onze omzwervingen door de Duitse gevangenissen waren begonnen. Eerst — Hauptwache in Mannheim, dan (voor mij) de militaire gevangenis in Ludwigshafen, dan Rastatt, tenslotte — onder politietoezicht — Baden Baden. Het verblijf in de gevangenis van Rastatt duurde het langst. Ik deelde een kamer met Bogoljubow, Rabinowitsch en een zekere Weinstein […] Het leven in de gevangenis was tamelijk eentonig, er waren geen boeken, geen kranten en natuurlijk geen schaakbord. Zo begonnen we dus met Bogoljubow urenlang ’blind’ te spelen. Overigens kwam het bij onze partijen tot een onvrijwillige onderbreking, toen ik het gedurende de gemeenschappelijke wandeling (in verplichte ganzenpas) eens waagde te glimlachen en daarom vier dagen lang in een isoleercel werd geplaatst. En desondanks vormt heel de sfeer van de gevangenis in Rastatt met zijn ene opzichter en diens dochter, die ons driemaal per dag het eten bracht en vrolijk met ons kletste, een idyllische, bijna dierbare herinnering…’
Zo wordt maar weer eens duidelijk dat menselijke ellende niet is voorbehouden aan onze tijden van pandemie en lockdown…
Ter afsluiting geef ik nog een stelling uit een partij die in Mannheim is gespeeld. Het gaat om de partij Réti-Fahrni uit de eerste ronde. Hoe maakte wit de partij uit?
’n mooi stukje schaakgeschiedenis, Leon !
Ik zal me morgen eens verdiepen met het probleem.
Ben nu bezig met het Tennison-gambiet… hopelijk een keer te gebruiken als de pandemie voorbij is.
Het probleem:is niet zo moeilijk, lijkt me. Wit slaat de loper op c8. Als zwart met zijn dame de toren slaat, speelt wit Dg6 met de dreiging Dh6x mat. Indien zwart niet op c8 slaat staat hij in ieder geval een vol stuk achter, dus ook een gewonnen stelling voor wit….
Klop! Na 33. Tb8xc8 gaf zwart op, omdat wit na 33… De8xc8 34. Dc2-g6 ofwel mat geeft op h6 ofwel (wanneer zwart de toren speelt) op g7.