21 juni 2020: In het onderstaande verslag vertelt Tom Fürstenberg over een
ontmoeting met Bobby Fischer in 1992.
Fischer
Zakelijke beslommeringen hadden verhinderd dat ik in 1972 mijn verzuim om Bobby Fischer te kunnen ontmoeten goed zou maken. Ik had geen tijd om naar IJsland te gaan. Pas in 1992 – tijdens de volledige boycot van Joegoslavië – besloot ik naar Belgrado te reizen om een gedeelte van de schaakmatch Spassky – Fischer bij te wonen. Van verschillende kanten werd ik er scheef op aangekeken dat ik dat ging doen; boycotten! De match vond nu eenmaal plaats en als ik niet was gegaan om de match te boycotten, wat dan? Zou er daar iemand gezegd hebben: ‘Goh wat jammer, Fürstenberg komt niet!’ Nee dus!
Ik had uitgekiend dat ik 4 partijen en de wekelijkse persconferentie zou kunnen bijwonen, maar naar Belgrado reizen was gemakkelijker gezegd dan gedaan want rechtstreekse vluchten waren er niet meer. Om er te komen was de beste mogelijkheid om naar Budapest te vliegen en dan de trein te nemen naar Belgrado. Ik deelde de coupé met een Servische vrouw en haar amerikaanse vriend. Ze hadden talloze koffers bij zich waarin hoofdzakelijk levensmiddelen zaten voor de familie van Tatzi – zo heette zij. We hadden een uiterst plezierige reis en de tijd vloog om. In Belgrade wilde ik afscheid nemen van het stel, maar dat ging zomaar niet! De slavische gastvrijheid kwam boven en ik moest en zou mee naar de familie van Tatzi! Haar oom – zijn naam ben ik vergeten – stond aan het station te wachten met zijn Lada. Bagage die niet in de kofferbak paste werd op het dak vastgebonden. Thuis stond er een overvloedige maaltijd op tafel. Een welvarende familie dacht ik – ten onrechte. Het bleek dat ze zo ongeveer hun laatste cent hadden uitgegeven om het de gasten zo aangenaam mogelijk te maken. Tot ver na middernacht verbleef ik bij hen en werd ik naar mijn hotel gebracht, maar niet voordat de oom van Tatzi had aangeboden om op de zwarte markt dollars in te wisselen voor de locale valuta. Tja, wat doe je dan? Hun adres wist ik niet en had geen idee hoe ik hen kon bereiken. Ik gaf de oom op hoop van zegen $ 400, maar ik had mij geen zorgen hoeven te maken want hij – tankcommandant in het Servische leger en een paar dagen met verlof in Belgrado – bracht mij de volgende dag keurig mijn geld in het hotel!
Terloops kocht hij aan de receptie van het hotel een aantal pistolen. Daar hebben we wat te kort aan legde hij uit. Of ik er ook eentje wilde? Nou nee, ik kwam om de schaakmatch bij te wonen, niet om mij te bewapenen!
De match vond plaats in de theaterzaal van het Sava Conferentie Center met plaats voor duizenden belangstellenden. De eerste rij toeschouwers was op ongeveer 15 meter afstand van een glazen wand met een oppervlakte van zo’n 100 vierkante meter geplaatst. De spelers zaten daar nog eens 5 meter achter op een groot podium, alles geheel volgende wensen van Fischer; Spassky was met alles akkoord. Beiden speelde met een zonneklep op het hoofd. Enerzijds vanwege het fell licht, anderzijds om zich beter te kunnen concentreren en de tegenstander geen blik op de ogen te gunnen.
Toen ik Fischer voor het eerst van nabij zag in de persruimte – ik had weer een perskaart! – was ik verrast. Hij was veel groter dan ik dacht. Ik schatte hem zo tegen de 1.85m. Bovendien liep hij met een schonkige, haastige tred, de voeten ver uitelkaar zettend, alsof hij van een dag paardrijden terug was gekomen met overal spierpijn. Als je hem in zijn vurige, priemende ogen keek, kon je duidelijk zien dat hij ze niet allemaal op een rijtje had. Zeker niet krankzinnig zoals sommigen beweerden. Dat lijkt me ook moeilijk als je een IQ van 184 hebt – hoger dan dat van Albert Einstein – maar ongetwijfeld paranoïde.
Op maandag 19 oktober woonde ik om 12.30 uur de wekelijkse persconferentie bij. Spassky was precies op tijd en Fischer volgde enige tijd later. Er mocht enkele minuten gefotografeerd worden maar iedere fotograaf moest op minstens 10 meter afstand blijven! Fischer beantwoordde uitsluitend schriftelijk gestelde vragen. ‘De eerste vraag is van …’ Het was een vreemde gewaarwording om deze ‘uit het graf opgestane zombie’ je naam te horen uitspreken! Hij antwoordde als volgt: ‘Nee, ik ben absoluut niet van plan om weer tournooien te gaan spelen maar ik ben wel van plan om mijn titel van werelkdkampioen te verdedigen in matches. Of ik tegen ’s werelds sterkste computer wil spelen? Laat ze maar een voorstel doen!’
Op een andere vraag betreffende ratings antwoordde Fischer: ‘Ik weet niet waarom, maar Boris geeft vaak remise, juist tegen zwakkere spelers. Dat doet zijn rating geen goed. Die zou wel een stuk hoger kunnen zijn.’ Spassky diende van repliek: ‘Het klopt wat Bobby zegt, want ik ben vreselijk lui geworden. Sinds ik in 1972 mijn titel kwijtraakte en daarna naar Frankrijk verhuisde, heb ik geen ambitie en vechtlust meer. Daarom ben ik Bobby uiterst dankbaar dat hij mij heeft gekozen als tegenstander in deze match, want de formule daarvan dwingt mij weer om te knokken voor wat ik waard ben. Maar diep in mijn onderbewustzijn wil ik dat Bobby deze match wint, zodat hij opnieuw zijn titel zal verdedigen en voor de schaakwereld behouden blijft.’
Bij deze woorden stopte Fischer met het lezen van de schriftelijke vragen en keek hij Spassky meewarig, bewonderend en verlegen glimlachend aan! Spassky beloofde echter geen beterschap voor de toekomst. Zal hij weer in het remiseschuiven vervallen? Spassky: ‘Ik heb tot nog toe maar één tegenstander gehad die in mij vechtlust opwekte en dat is de bolsjewiek en communist Kasparov.’ Het was duidelijk dat hij de boel moedwillig aandikte voor Fischer!
Dat Fischer niet van zelfspot gespeend was bleek uit de vraag of hij met de blunder in de 19de partij niet de winst had laten lopen. ‘Welke blunder’ vroeg Fischer, ‘het waren er zoveel! Maar als u bedoelt 68. d5, ja dan heeft u gelijk, 68. dxc5 won onmiddellijk!’
Vlak voor het begin van de 21ste partij werd er een aantal minuten gediscussieerd tussen Fischer, Spassky en een aantal officials. Men wilde weten waar dat over ging. Spassky: ‘Net als op IJsland heb ik de gewoonte om mij na een zet terug te trekken in mijn rustkamer om mijn tegenstander niet af te leiden. Nu blijkt dat het Bobby stoort in zijn concentratie en ik zal daarom zo lang mogelijk blijven zitten.’
Spassky vertelde ons jaren later, toen ik met David Bronstein in Parijs was om met hem David’s 70ste verjaardag in restaurant Le Louchebem te vieren, dat hij toen beloofd had om niet meer vóór de 15de zet op te staan om naar de WC te gaan. Dat was moeilijk voor hem aangezien hij een probleem met zijn nieren had, hoofdzakelijk omdat hij niet genoeg alcoholvrije dranken nuttigde en te veel van het tegendeel! Tevens vertelde hij toen dat hij al die jaren steeds contact had gehouden met Bobby en dat ze goed bevriend waren geraakt. Zij hebben elkaar tussen 1972 en 1992 regelmatig ontmoet. De match kwam als een godsgeschenk voor Spassky aangezien hij er financieel niet al te best voorstond. De miljoenen die hij in 1992 had verdiend waren zijn pensioenverzekering geworden. Hij was en is er Fischer nog steeds dankbaar voor.
Na precies de daartoe toegestane 30 minuten was de persconferentie afgelopen en hadden beide spelers hun plicht weer gedaan. Grootmeester Gligoric had mij desgevraagd bezworen dat Fischer na afloop mij een handtekening zou geven en op weg naar de uitgang vroeg ik Fischer er om. Na een blik op mij en een lichte aarzeling in zijn tred, stevende hij mij toch maar resoluut voorbij! Gelukkig heb ik door mijn vriendschap met grootmeester Lothar Schmid – wij waren al jaren lid van Chess Collectors International – alsnog een aantal Fischer-handtekeningen kunnen krijgen.
Tom met Bronstein en Spasski in het smulparadijs