Door Leon
Vorige week speelde ik in de interne competitie een mooie partij tegen Olaf, waarin ik er met zwart in slaagde mijn tegenstander langzaam terug te dringen tot zijn stukken vrijwel geen velden meer hadden.
In de eerste stelling die we bekijken heeft wit zojuist 13. Lxd4 gespeeld (zie diagram 1).
Het staat ongeveer gelijk, maar met 13… e5 begin ik de witte stukken terug te duwen.
Na 14. Lb2 e4 15. Le2 is zwart alweer een stukje opgeschoten (zie diagram 2).
Wat opvalt is dat wits paard op h4 buitenspel staat. Het gaat tijd kosten om dit weer in het spel te brengen. Zwart speelt 15… Te8 en er volgde 16. g3 Tc8 17. Pg2 Pe5 18. Lxe5 Txe5 19. Pf4 g5 (zie diagram 3).
Wit heeft zijn paard via g2 naar het mooie veld f4 weten om te spelen, maar zwart verjaagt het meteen met 19… g5. Hierna moet wit zijn paard weer terugspelen, want na 20. Pxd5? Txd5 verliest wit zijn paard op d2.
Wit trekt dus zijn paard terug en er volgde: 20. Pg2 Le6 21. Pc4 Td5 22. De1 b5 (zie diagram 4).
Ook het tweede paard van wit wordt verdreven! Zwart ontneemt de witte stukken systematisch velden. Wit moet weer terug: 23. Pa3 a6 24. Td1 De7 25. Txd5 Pxd5 26. Da5 Tc6 en we hebben diagram 5 bereikt.
Zwart domineert het bord en Olaf besloot nu een stuk te offeren op b5, wat overigens ook volgens de computer de beste kans is. Maar in het vervolg van de partij bleken wits damevleugelpionnen geen partij voor het zwarte loperpaar en uiteindelijk kon ik de partij winnen.
Deze partij riep herinneringen bij me op. Niet alleen aan beroemde partijen uit de schaakgeschiedenis, maar ook aan partijen die ik zelf vroeger heb gespeeld.
Zo dacht ik terug aan mijn allereerste partij als lid van SMB, indertijd de grootste Nijmeegse schaakclub. De club is op 10 december 1848 opgericht door een generaal en de naam staat voor Strijdt Met Beleid. De partij werd gespeeld op dinsdag 3 september 1985. Het was de tijd waarin elke dinsdagavond regelmatig honderd schakers hun partij op de club speelden. Vijftig partijen in de interne competitie, kom daar nog maar eens om!
Het was natuurlijk spannend, zo’n eerste partij op een grote club. Gelukkig kende ik mijn tegenstander: Jack Stevens, hij was net als ik een beginnend student. Met zwart lukte het mij mijn tegenstander langzaam terug te dringen (zie diagram 6). Ik beschikte over het loperpaar tegen twee witte paarden en in de diagramstelling, waarin wit 42. Kf1 heeft gespeeld, had ik met 42… a4! mijn strategie kunnen bekronen.
Wit moet een pion opgeven en het is meteen uit. In plaats daarvan speelde ik 42… Le3 43. a4 (niet gezien!) en na 43… Lc1 domineerde mijn loper nog steeds het witte paard, maar ik speelde het niet goed uit en uiteindelijk moest ik op zet 62 in remise berusten.
Het gaat wat ver om te zeggen dat dit een traumatische ervaring was, maar ik vond het wel jammer van de mooie partijopzet.
Tot zover een herinnering uit het persoonlijk archief. Over naar de schaakgeschiedenis! Ik heb altijd een zwak gehad voor partijen waarin een van de spelers erin slaagt langzaam maar zeker de tegenstander terug te dringen en op een vol bord bijna pat te zetten. Eind negentiende eeuw stond bijvoorbeeld Siegbert Tarrasch bekend om deze Pattsetzungsstil.
Een bekend voorbeeld van deze boa-constrictorstrategie is de zestiende matchpartij Karpov-Kasparov uit de match om het wereldkampioenschap in Moskou 1985. Ik laat uit deze partij de stelling zien waarin Kasparov met zwart juist 24… Df6 heeft gespeeld (zie diagram 7).
Kasparov, de jonge uitdager van wereldkampioen Karpov, heeft zijn tegenstander helemaal ingesnoerd. Wit staat weliswaar een pion voor (de pion op d5), maar daar staat tegenover dat zwart de witte stelling volstrekt heeft lamgelegd, niet alleen door het monster van een paard op d3 (een zogenaamde ’octopus’), maar ook door de pionnen op g5 en b4, die de witte stukken allerlei velden ontnemen. Een aardige parallel met mijn partij tegen Olaf, zie bijvoorbeeld diagram 5 met de zwarte pionnen op b5, e4 en g5.
Kasparov schrijft zelf over deze stelling: ’The b2 square is now conclusively under Black’s control. The fate of the game is essentially decided — the white pieces are completely pinned down within their own territory.’
Bij het nostalgisch doorbladeren van oude schaakboeken stuitte ik dezer dagen op een nog extremer voorbeeld. Het gaat om een stelling uit een partij tussen Sämisch en Nimzowitsj, gespeeld in Kopenhagen in 1923 (zie diagram 8).
Nimzowitsj, spelend met zwart, heeft een stuk geofferd om wits stelling volledig lam te leggen. In de diagramstelling speelde Nimzowitsj de zet 25… h6! en hij dwong hiermee zijn tegenstander tot directe overgave. Een blik op de stelling maakt duidelijk dat wit in tempodwang verkeert en eigenlijk niet meer kan zetten.
Ik ontleen deze stelling aan het boek van Hans Bouwmeester, ’Schaakboek 5. Topprestaties van 50 grote meesters. Met medewerking van B. Kieboom’, Utrecht-Antwerpen 19734, p. 96-98. Ik laat Bouwmeester aan het woord:
’Wit geeft op. Hij is in tempodwang! Zetten met de a-, b- of h-pion veranderen natuurlijk niets aan de situatie. Op 26. Lg2-f1 volgt 26. … Tf5-f3! Daarvoor diende het mysterieuze 25. … h7-h6; de dame wordt gevangen! Na 26. Ld2-c1 slaat zwart het paard, met gemakkelijke winst. Indien 26. Te1-d1 (c1), dan 26. … Tf2-e2! Na 26. Kh1-h2 speelt zwart 26. … Tf5-f3, opnieuw met damewinst, en na 26. g3-g4 wint 26. … Tf5-f3 27. Lg2xf3, Tf2-h2 mat.’
Zo wil je elke partij wel winnen…
Mooie insnoer varianten,Leon!
Insnoeren is ook mijn motto…
Fijn stukje historie. De eindstelling van Samisch – Nimzowitsch is inderdaad om je vingers bij af te likken.
De partij tegen Leon kan ik alleen maar categoriseren als een leerzaam verlies. Mijn inschatting dat het paard aan de rand van het bord tijdig in het spel betrokken kon worden, bleek uiteindelijk om tactische redenen een illusie.
Na 13..e5 voelde ik mij als een personage in een matige horrorfilm die in een gesloten kamer een spijkerwand steeds dichter op zich af ziet komen.
Het schaakadagium ‘A knight on the rim is dim’ werd door Leon vakkundig tot werkelijkheid gerealiseerd.